Vrijdagavond, naar het
theater. Een spetterende, gelauwerde voorstelling van een ambitieuze
amateurvereniging in Den Haag. Zij spelen in het “theater” dat ooit bedoeld is
geweest voor alle verenigingen in de stad. De meeste van deze verenigingen
hebben de afgelopen jaren dit “theater” de rug toegekeerd en hebben hun heil
elders gezocht. Deze (relatief) nieuwe vereniging niet.
We komen binnen. Rechts is
de bar en boven die bar hangt een groot bord, waarop met grote letters ‘Kassa
& Kaarten’ staat. Een stel, niet bekend in dit “theater”, loopt naar de
jongedame achter de bar en vraagt naar hun reservering. De jongedame reageert
met een geërgerde blik dat ze niet bij haar maar dáár (wijst onverschillig naar
een tafeltje in de foyer) moeten zijn. Op hun vraag waarom dat bord boven de
bar er dan hangt, is het zuchtende antwoord dat het vanavond geen ‘eigen
productie’ is. Het stel vervoegt zich vervolgens in lichte verwarring naar de
tafel waar de kaartverkoop plaatsvindt.
Voor de voorstelling. De jongedame
achter de bar neemt een microfoon in de hand en vertelt het publiek wat er van
hen verwacht wordt.
Of eigenlijk, vooral wat er niet
verwacht wordt. Wat verboden is.
Wat niet mag in dit
“theater”.
Niet fotograferen, niet
telefoneren, niet weggaan om te plassen want dan mag je niet meer terug de zaal
in. Op zich allemaal logische en begrijpelijke mores in een theater.
De monotone manier waarop de
jongedame achter de bar het verhaal brengt, roept nogal wat reacties op. De
vraag of er nog wel gelachen of geapplaudisseerd mag worden, hangt in de hele
foyer in de lucht.
Na de voorstelling. Enthousiaste
reacties, felicitaties aan spelers en regisseur klinken overal. Fijne sfeer.
Wijn, bier en frisdrank vinden gretig aftrek bij de bar.
Er heerst dan ook verbazing
onder de nog in groten getale aanwezige gasten als de jongedame achter de bar laatste
ronde aankondigt.
Dat doet de jongedame
overigens persoonlijk. Niet vanachter de bar, maar ze gaat langs bij diverse
groepjes om haar boodschap te brengen. De vriendin waarmee ik op dat moment sta
te praten, vraagt aan de jongedame waarom de bar op dit relatief vroege
tijdstip wordt gesloten.
“Dit is een
jeugdtheaterschool, geen bar” is het bitse antwoord.
Er ontstaat een kleine, wat
onaangename discussie over waar we nou precies zijn, want wij waren toch in de
veronderstelling dat we door de vereniging in een theater waren genodigd.
De jongedame blijft bij haar
standpunt. “Dit is een jeugdtheaterschool”.
Dat was haar oordeel en daar
hadden we het mee te doen.
Terwijl ik mijn laatste
ronde nuttig, sta ik met anderen te praten en ik vertel hen dat ik me helaas
nog altijd niet welkom voel in dit “theater”. Terwijl ik sta uit te leggen wat
er is voorgevallen, staat plotseling de jongedame achter de bar naast me.
Of ik nog wat te drinken wil
bestellen. Huh? De bar was toch dicht?
“Ja, maar dat vond u toch zo vervelend? En dan
nog wat, vindt u het nodig om hier aan deze mensen te vertellen over het
gesprek dat wij zojuist hebben gehad? Waarom vertelt u dat aan deze
mensen?” Ze kijkt me dwingend aan.
Blijft staan. Wacht op een antwoord.
Verbijsterd. Stupéfait.
Flabbergasted.
Als ik meer talen sprak, zou
ik meer woorden kunnen vinden.
Het verhaal eindigt hier. Ik
heb geen woorden meer, in welke taal dan ook, voor de bejegening die ik als
bezoeker van een voorstelling heb ervaren in dit “theater”.
En dan heb ik het nog niet
eens over de tijd dat ik daar met mijn vereniging mocht spelen.
Maar goed, het is dus
blijkbaar geen theater.
Het is een
jeugdtheaterschool.