woensdag 27 november 2013

Blog-block

Geen inspiratie om te schrijven. Bij alle onderwerpen die ik bedenk komen die gedachtes weer op. De gedachtes die mij er telkens weer van weerhouden om te schrijven.
Is het wel interessant genoeg?
Wie zit er in Godsnaam op te wachten om dit te lezen? Waarom schrijf ik in Godsnaam in Godsnaam met een hoofdletter?
Is het niet stom? En is het niet vooral ontzettend stom om je je op je 48e af te vragen of iets stom is?
Is het onderwerp niet te persoonlijk? Of misschien wel niet persoonlijk genoeg?
'Wel niet' is ook weer zo wat. Kan dat wel? Mag dat wel? En van wie mag dat dan wel of niet?

Er zijn behoorlijk wat wetten en regels in mijn hoofd die mij streng beoordelen tijdens mijn geschrijf. Zo is er de wet “Men zal nooit een schrijfseltje beginnen met het woordje Ik”. Dus schreef ik “Geen inspiratie om te schrijven” als eerste zin van dit verhaal. Terwijl mijn handgeschreven schrijfsel toch duidelijk met “Ik heb” begint.

In de tussentijd is de afdeling Wet- en Regelgeving in mijn hoofd mij bestraffend aan het toespreken dat zinnen en woorden tussen aanhalingstekens niet bepaald een schoolvoorbeeld zijn van een groot schrijftalent.
En wat te denken van de behoefte om hoofdletters te gebruiken her en der? Is dat ook niet Bijzonder Kinderachtig?

Onderhand heb ik nog altijd geen onderwerp. En dat terwijl ik net twitterde (moet dat dan niet met een hoofdletter eigenlijk?) dat ik met mijn blog bezig was. Yeah, right. Klinkt interessanter dan het is, natuurlijk.
Werd nog liefdevol aangespoord om vooral te gaan schrijven. Door mijn twittervriendin. We hebben elkaar nog nooit ontmoet, in het echt dan. Tegelijkertijd eigenlijk toch wel ontmoet. Daarover wilde ik eigenlijk schrijven vanavond.
En toen kwamen die gedachtes weer op.

Of is het gedachten?



woensdag 20 november 2013

Half

De eerste begrafenis waar ik heen ging, was van een jongen van school. Hij was het vriendje van één van mijn vriendinnen. Hij had een ongeluk met zijn brommer gehad.

Tijdens de dienst werd een liedje ten gehore gebracht dat ging over een beginnende liefde. 
Bij de tekst ‘Ik was maar half, maar nu met jou ben ik heel’ durfde ik niet naar mijn vriendin te kijken.

zaterdag 16 november 2013

Augustus 1982

Volgende week moet ik weer naar school. Ik wil naar buiten. Met vriendinnen naar het strand, kletsen, lachen, even de zee in. En naar de stad, heel veel kleren passen en niks kopen. Daarna uren hangen bij de Mac, totdat een medewerker met een papieren mutsje ons vriendelijk verzoekt om óf nog iets te bestellen óf te vertrekken. Om dan met z’n zessen nog één kleine portie friet te bestellen.

Maar ik zit binnen, in een zuur ruikende ziekenhuiskamer. Ik zit op een witte stoel naast het bed waar mijn vader in ligt. Ik luister naar zijn ademhaling. Voor zolang dat nog duurt.
Als hij het maar niet in zijn hoofd haalt op te houden. Op te houden met ademhalen. Op te houden met ademhalen terwijl ik hier zit. Alleen.
Dat vergeef ik hem nooit.

Sorry papa.
Een goede dochter denkt dit niet.
Een goede dochter denkt dingen als “lieve papa, ik vind het zo vreselijk dat je dood gaat” en iets als “ik hou zoveel van je” en “ik ga je zo vreselijk missen”.
En een geweldige dochter zegt dat dan ook hardop.

Maar ik niet. Nu niet. Nu kan ik dat niet. Nog niet.


Ons liedje

De radio staat aan. De eerste tonen van een Nederlandstalige hit zijn te horen.
Nog voordat de zanger “Daar komt mijn schip al aan”  kan inzetten, loopt mijn 4-jarige zoontje naar de radio en zet hem uit.
Dan ga je weer huilen” zegt hij tegen me.
Mijn relatie was net verbroken. Dit was ons liedje.


Candle Light

Op maandagavonden, terwijl mijn ouders dachten dat ik al sliep, lag ik in werkelijkheid met mijn radiootje onder de dekens te wachten tot het 11 uur was.
Dan begon het programma waarin een eindeloze stroom liedjes bij tijd en wijlen werd onderbroken door een diepe mannenstem die gedichten voorlas, door luisteraars ingezonden. Gedichten over de liefde.

Als ik een gedicht hoorde dat mijn meisjeshart raakte, sprong ik direct na het laatst uitgesproken woord uit bed, knipte een lampje aan en schreef zo snel als ik kon de woorden op die ik me herinnerde. Waar mogelijk en voor mij noodzakelijk paste ik hier en daar wat aan, zodat het beter zou kloppen bij mijn persoonlijke liefdessituatie van dat moment. In de tussentijd bleef ik luisteren om niet nog zo’n ontroerend verhaal te missen.

Elke dinsdag nam ik mij voor om deze week zelf een gedicht te schrijven. En op te sturen. Om op een volgende maandagavond die mannenstem te horen die mijn liefdesgedicht aan het voorlezen was. Wie weet zou er dan ergens anders in het land een meisje uit haar bed springen.

donderdag 14 november 2013

Poppetjes

Mijn zeven poppetjes slapen iedere avond in een vaste rij op mijn hoofdkussen. Mickey, Bobo, Lotje, en Chinese Poes aan de ene kant, Beer, Okki en Flapoor aan de andere.

Als papa mij naar bed brengt, pakt hij er altijd stiekem eentje weg. Elke keer een andere en die verstopte hij dan achter zijn rug.

“Nee, papa, nee” roep ik dan giechelend. “Ik kan niet slapen zonder pop”.
“Hoezo, zonder pop? Je hebt er zés”. 

Elke keer weet ik wel dat de pop zó weer naast me ligt.

Maar elke keer is er ook weer dat stemmetje dat fluistert dat je dat nooit helemaal zeker weet.
Misschien neemt hij ‘m deze keer wel mee. Kan ik dan wel lekker slapen?

Als ik naast me kijk, ligt de pop er weer. 

Altijd aan de verkeerde kant.
Maar die leg ik straks wel weer goed.
Papa houdt van plagen. Gekke papa.

Vitaminen

Haar 2-jarige zoontje is een slechte eter. Lust niets. Wil niets proberen.
Een kind moet toch eten? Wat kan de moeder doen?

Bananen. Bananen gaan er bij haar dreumes altijd wel in.
Maar bananen alléén vormen een “te eenzijdig dieet” had de Mevrouw van het Consultatiebureau de moeder op ferme toon gezegd.
De dreumes moet gevarieerd leren eten. Groente, fruit, vlees, vis, aardappelen, rijst. De schijf van vijf. Vitaminen, voldoende vitaminen.
Iets nieuws proberen. Iedere dag weer.

Worteltjes. Daar houden alle kinderen toch van? De kinderen van de vriendinnen van de moeder in ieder geval wel. Maar nee. Haar dreumes natuurlijk niet. Wil niet. Lust niet. Eet niet.

Rode kool. Zou hij dat misschien willen proberen?
Terwijl ze de groente uit het potje in een pannetje overdoet, zit de dreumes in een hoekje van de keuken met de katten te spelen.
“Lekker. Eten lekker, mama”
Met een glimlach van oor tot oor kijkt hij haar aan.
Zijn gezicht en handen bedekt met “bruine smurrie”.

Kattenvoer. Haar zoon eet kattenvoer.
Laat de Mevrouw van het Consultatiebureau het maar niet horen.